OTERDUM - ALLERLEI - GEDICHTEN, VERHALEN EN LIEDJES

 

 

J.L.M. Toxopeus Pott  (1991

 

 (….) Nog staan de bomen in volle
lenteluister
En ligt hier nog het prachtig
Gronings land.
Weldra zal't goede en 't schone
hier verdwijnen.
Verdelgd,  vernield  door
overheid's fatale hand.
De goede aarde, door God aan
ons geschonken,
En eeuwenlang door 't voor-
geslacht bewerkt,
wordt straks haar kracht, haar
vruchtbaarheid ontnomen,
En 't is te laat als men hoe erg dat
is bemerkt.

J.L.M. Toxopeus Pott  (1991)

 

     
 Gedicht van de schoolmeester Albert Gerbinus Wind (1849-1936)

 

f

       Oterdum 28 juni 1909
 Gedicht van de schoolmeester Albert Gerbinus Wind (1849-1936)

 

 

 Gedicht van de schoolmeester Albert Gerbinus Wind (1849-1936)

 

 f

Oterdum 28 jni 1909
Gedicht van de schoolmeester Albert Gerbinus Wind (1849-1936)

 

 J.L.M. Toxopeus Pott - Lente

 

Lente

Nóg bloeit deez 't koolzaad in de Oosterhoek
-In d'oorlog door een ieder fel begrred-
Nog liggen hier de akkers vol beloften,
-Maar de mens heeft uit de oorlog niets geleerd.

Nóg graast het vee op malse groene weiden,
-Welks melk in d'oorlog velen uitkomst bracht-
Nóg zwoegt en ploegt de boer hier voort,
-Maar aan zijn lot wordt weinig meer gedacht.

Nóg staan de bomen hier in volle lente-luister,
Nóg ligt hier een stukje prachtig GRONINGS land,-
Weldra zal ál 't schone, ál 't goede, hier verdwijnen,
Verstoord, vernield, door der Overheid fatale hand.

Aan de goede aarde, ons door God geschonken,
En eeuwenlang door 't vóórgeslacht bewerkt,
Wordt straks haar vruchtbaarheid, haar kracht, ontstolen,
En 't zal TE LAAT zijn, als men 'hoe érg dat is' bemerkt.

                                                                Oterdum, mei 1968
J.L.M. Toxopeus Pott

 

 

 H.Lagerwei, Ter Apel - Het kerkje van Oterdum

 

Het Kerkje van Oterdum

Toen de boer nog met moeite ploegde
toen de grond nog weerbarstig was,
en hij in 't zweet zijns aanschijns zwoegde
omdat de grond nog zo onwillig was
heeft hij dankbaar voor die aarde
als een plaats voor zijn gebed
in het noorden,langs de dijk
een klein kerkje gezet.
(refr.zie onder)

Toen naar Termunten vissers voeren
omdat de Eems vol rijkdom was
en zij op 't gunstig toeval hoopten
omdat de vangst ook wel eens karig was
zagen zij, als een wit baken
temidden van haar bomenpracht
het symbool van hun verlangen
de kleine kerk,die op hen wacht.
(refr.)

Hier droeg de klok soms blijde klanken
over 't wijde korenland
in 't witte kerkje op houten banken
zong de gemeente van Gods hand
die ook dit jaar het land weer spaarde
voor storm en hagel en voor brand
in dat kleine witte kerkje,
in het vruchtbaar korenland.
(refr.)

Nu bouwt de mens weer nieuwe torens
torens zonder klokkenspel
waar eens het koren eind'loos ruiste
speelt nu de mens zijn moderne spel
van staal,van kranen en van bruggen,
de dynamiek van deze tijd
en ook het kerkje moest verdwijnen
als een symbool van voorbije tijd

refrein
Dat kleine kerkje langs de dijk bij Oterdum
dat kleine witte kerkje in het groen bij Oterdum

                                               H.Lagerwei, Ter Apel
Groningen, juli 1974

 

 Maria E.Sanders - Kerkje van Oterdum, Oterdum, Mijn dorpje

 

Kerkje van Oterdum

Kerkje,grijs en klein
Waarom mocht er voor jou geen toekomst zijn?
Waarom was dat geluk je niet beschoren?
Kerkje, je bent hopeloos verloren.

Ik kende jou
Zoals je daar stond,stoer en trouw.
Jij hielp ons door de oorlogsjaren heen
Maar nu sta je daar, heel alleen.
En al heb je nu geen dak meer
Toch zie ik je als het kerkje van weleer.
Trots en fier stond het paardje op jouw toren
Maar dat ben je door afbraak al verloren.
Het was met haar een harde strijd
Maar je bent haar toch kwijt geraakt, voor altijd.
Langzaam vallen nu de brokken steen
Tergend langzaam gaat het kerkje heen.

                                                Maria E.Sanders

 

Oterdum

Dorpje,je vergaat in het duister
Waar blijf je met al je luister?
Met al je mooie pracht,
Werd er veel van jou verwacht.
Je had een zeer bekende naam,
Je had veel roem en faam.
Maar nu ben je eenzaam en verlaten,
Je inwoners hadden het al gauw in de gaten.
Jij, klein dorpje,moest verdwijnen,
Om plaats te maken voor terreinen.
Voor eeuwig stinkende fabrieken,
Ging men zich in jou verdiepen.
En ze besloten toen heel gauw,
Weg met dat dorpje! Weg met jou!
Weggevaagd haast als een potloodstreep door gum
Mijn innig geliefd dorpje, mijn Oterdum.

                                                      Maria E.Sanders

 

Mijn dorpje

Dorpje,ik moest je verlaten
Dorpje met je vele gaten
Zo door de jaren heen
Zijn ze gekomen ëën voor ëën
Gaten,waar huizen hebben gestaan
Gaten,waarvan de mensen zijn weggegaan
En als ik zo om me heen kijk
De laatste huizen zie,het kerkje aan de dijk
Dan denk ik nog aan het dorpje van toen
Gelegen tussen blauw,geel en groen
Ja, blauw van de zee,het koren was geel
Groen van de weilanden,het waren er zo veel
Groen was ook de dijk
Waarop ik sta en naar het dorp kijk
Grijs is het kerkje met op de toren het paard
Deze kleuren en deze dingen zijn voor mij veel waard

Waar zijn ze gebleven?
Waar is het leven?
Ze hebben nu afgedaan
Op hun plaats komen nu fabrieken staan
Deze zijn grauw van kleur
En verspreiden een onnoemelijke geur
Maar daar wil ik niet verder overgaan
Het dorp zelf spreekt me meer aaan
De huizen als kuikens,het kerkje als kloek
Dit lief dorpje raakt nu in het vergeetboek
Voor vreemde mensen misschien
En voor de fabrikanten bovendien
Maar ik zal dit dorpje nooit vergeten
Dat mag heus iedereen weten
Het vergeten kan en wil ik niet
Het was voor mij veel verdriet
Toen ik dit dorpje moest verlaten
Ik heb er mijn jeugd doorgebracht
Ik heb er gespeeld,gehuild en gelachen
Ik was er gelukkig en blij
En opeens was het voorbij
Mijn droom knapte als een ballon stuk
Weg was opeens mijn groot geluk
Uit het dorpje weggaan
Het was als had ik iets misdaan
Het was dan ook een gedwongen worp
Dat wegtrekken uit het dorp
Maar ik zal het verdriet moeten weren
Want ik kan niet meer terugkeren
En dat doet me dubbel zeer
Omdat ik weet: terugkeren kan niet meer, nooit meer.

                                                       Maria E.Sanders

 

J.Japenga - Ol dörpje van mie

 

Ol dörpje van mie

Mien Oterdum,woar bis doe bleev'm
'k Heb wins van die,ol dörp van mie
Doe bist nou vôt,ik bleef in leev'm
'k Wil die wel baide hannen geev'm
Din scheurd ,ik die weer overend
Din ruip ik man en vrouw en kind:

Komt aal weerom en leef hier weer!
Din dut mie 't haart ja nait meer zeer,
Din was door nait dat laand vol zaand,
Din was door nait dij kôlle haand
Op koale diek mit olle zaark'n....
En elk kon weer zien grond bewaark'n...

Het kriebelt mie aal doag in 't bloud:
Is dit nou mooi? Is dit nou goud?
Ik zai 't hoast ale nacht'n weer,
Mor 's mörns... is Oterdum nait meer.
Het snid mie doaglieks deur de ziel.
Dij groothaidswoan van 't klain Delziel.

                                                        J.Japenga

 H.Swiersema-Bos - Oterdum mij geboorteplaats

 

Oterdum mijn geboorteplaats

Oterdum het kleine dorpje aan de voet van de dijk.
Wij woonden er gelukkig en voelden ons rijk,
Toen kwam er iemand om ons te zeggen en uit te leggen
Dat we moesten verdwijnen daar onder aan de dijk.
Want die moest verzwaard, vanwege het Rijk.
Maar niet alleen ons huis moest er vandaan,
Naderhand ging het hele dorp eraan.
Geen huis bleef er staan
Alles moest van de baan
Ook was de verzwaring wel nodig
En volstrekt niet overbodig
Want in mijn leven heb ik meer dan één keer meegemaakt,
Dat bij hevige storm en noodweer
Het water zo hoog was en zo ging tekeer,
Dat het met de kruin van de dijk stond gelijk
En huizenhoge golven sloegen over de dijk
En stroomden het dorpje binnen.
Toch hebben we nog geluk gehad, want was de dijk doorgebroken
Dan was de ramp niet te overzien geweest en waren er misschien
vele mensen verdronken.
Nu is dan ons dorpje van de baan
Tot zelfs het kerkje moest eraan
En is onder slopershanden verdwijnen gaan
En op de plek waar eens het kerkje heeft gestaan
Staat nu op zijn plaats een grote arm met een hand eraan
En in die hand staat klein en verloren
De beeltenis van ons kerkje en toren.

                                                            H.Swiersema-Bos, dec.1979

 

 T.E.Wenning-Jansema - Verleden tijd

 

Verleden tijd

Klein kerkje daar in Oterdum,
Al in die grote hand.
Had jij wel kunnen dromen
Dat er voor jou nog eens een keer
Zoveel bezoekers zouden komen?
Jij hebt jarenlang je plicht gedaan
Daar onder aan de dijk!
Veel bezoekers kwamen er niet meer
Nu sta je weer te kijk.
Maar de industrie rukte steeds voort,
Ook aan de Oterdumer poort.
Het verloor door overmacht de strijd,
Behoort nu tot verleden tijd.
Maar wat was de bewoners toch beloofd?
Wie heeft ze van het paard beroofd?
Belofte maakt nog altijd schuld.
Maar dit keer is het niet vervuld.
Al hadden de Heren hun plicht gedaan
Dan had daar bij het kerkje
Het paard weer moeten staan.

                                         T.E.Wenning-Jansema


 Dine Wijk-Toxopeus (1909-1999) - Nijenhuis

 

                             ,,Nijenhuis”

Het was op ,,Nijenhuis”waar eens mijn wiegje stond.
't Ligt dicht bij Oterdum, dat lieflijk plekje grond.
O, dierbaar ouderpaar, 'k was zo gelukkig daar
Tezaam met U in 't ouderhuis.
We speelden daar zo fijn,hadden ruzie maar meest gijn.
                    Het was op ,, Nijenhuis”

Eens nam de woeste zee,de helft van 't dorpje mee.
Ze legden gauw een dijk,de rest ligt nu in 't slijk
Maar Oterdum groeide weer,ja Oterdum bloeide weer.
Al bleef het kleiner dan weleer.
Het kerkje aan de dijk, waar vind je dat gelijk?
                        Het is in Oterdum.

Weer kwam het monster aan, 't is nu met ons gedaan.
Wat ons zo veel was waard,'t moest verdwijnen van de kaart
Hoe ik zoek en tuur,naar school huisof schuur
't Is zoek, de hele Oosterhoek.
't Moest alles van de kaart voor welvaart,werk en heil,
                      Dat monster is Delfzijl.

Ook ,,Nijenhuis”is weg, geen boom of struik noch heg
Verraadt het stukje grond, waar eens ons huis op stond.
Eén plekje bleef ons nog,dat is het stille hof,
Waar eeuwen sluimert 't voorgeslacht.
Op de glooiing van de dijk; nu zal men zeggen;'kijk',
                      Hier lag eens Oterdum.

Dine Wijk-Toxopeus (1909-1999)

 

J.L.M.Toxopeus Pott - Hunkering

              Hunkering

,, Kerkje in de oude tijd verrezen
gebouwd door der Vaderen vrome hand
de sloper komt je straks verdelgen
je bent tegen de tijdstroom niet bestand.
Trouwe wachter over ons lieflijk dorp
je gaat met Oterdum ten gronde
je bent het trouw tot in de dood.
Geen psalmen zullen hier meer klinken
Lovend de grote naam van God
die zo menigmaal een toevlucht bood
Je klok zal het kerkvolk niet meer roepen
en niet meer bejammeren der doden lot.
Dat wat het voorgeslacht in ootmoed bouwde
en stroom en krijgsgeweld weerstond
valt thans aan deze harde tijd ten offer
slaand in ons hart een diepe wond...”

J.L.M.Toxopeus Pott

 

 T.Bottema, Blijham 1981 - Herinneringen aan Oterdum

 

,,Herinneringen aan Oterdum”

Mien lutje dörpke,
Stoef bie de zee,
Woar bist 't wél bleven?
Der bleef ja gain stee.

Alles mös ja wieken
Veur dei neie industrie
Grote Heren hebben 't ja te zéggen,
Der wordt ja nait vroagt noar die.

Woar aans wind speulde deur gol-
vend groan
Ligt nou zaand,dat opgespoten is.
Moar.....woar blift industrie?
Of komt 't der nooit,en gait 't Oter-
dum veurbie?

Moar óllen dei der nog leven
Denken voak aan vrouger,
Aan heur luttje dórpke Oterdum,
Dou ze nog speulden, voader en mou-
der.

Moar 't leven gait wieder,
En de tied blift nait stoan,
Mien luttjedörpke Oterdum
'k Wol das 't moar wast blieven stoan!

Din wassen wie weer aan 't speulen
op diek
En wadjelopen in 't sliek
En kinkhoorns zuiken tussen stainen.
Oh, wat veulden wie ons toch riek!

Moar 't dörpke Oterdum is der nait
meer
't Mos wieken veur industrie,
Toch, in mien gedachten,
Blift 't lutje Oterdum mie aaltied bie.

T.Bottema, Blijham 1981

 

 Jan Japinga ca.1990 - Schilderij

 

Schilderij

Als 'k in gedacht'n noar Oterdum kiek,
Doeknekt in hörn in schoel van diek,
Din zai 'k alles weer in  't inde stoan
En als mins'n heur gang weer goan:
Schoumoaker, bakker, krougboas en smid...
De vaarver vaarft de kerk weer wit...
Ol koeper zingst zien hoogste laid
En roupt en reert noar elke maid.

Nou is 't wat zaark'n teeg'n diek.
Ain haand is Oterdum nog riek.
Ain haand dij nou gain voest meer moakt
Mor dij mie daip van binn'n roakt.
Wat vôt is komt nooit meer van pas!
Ik vroag mie ôf woar 't goud veur was.

Luudklok hangt nou in Ol'hoov
En 't örgel stait in Heinenoord
Preekstoul is noar Winschoot goan.
Ja, overal wordt wat bewoard,
Mor mien dörp hemm'm ze veurgoud vermoord.

Jan Japinga ca.1990

 

Fred Vonk

 

Doar ains n dörpke lag
aan woaterkaant
staait stoef bie n stuk noatuur
ongerept nog,puur,
n ainzoame haand.

In n machteloos geboar,
angsteg veur t gevoar
dat meschain nog wacht,
is t of hai vragt;
,,Beschaarm mien laand”

                                                Fred Vonk

 

Korn. Mulder - Kerkje van Oterdum

 

Kerkje van Oterdum

Kerkje van Oterdom ston zo verlegen
doeknekt mit diek as 'n aarm der om
tou,
dij hom beschaarmde veur Eemswind
en regen.
Taiken van Godvrucht veur aaltied en
nou?

Tied dij veraandert, 't neemt aalmoal
'n keer;
Kerkje van Oterdom stait ter nait
meer...

't Noorden van Grönnen kreeg steun
van Regeren,
't was veur meer waark, veur meer geld,
veur meer goud.
Meugelk kon den wél de boudel versme-
ren...
Zol 't dat kultuur en milieu wieken
mout?

Tied dij veraandert, 't neemt aalmoal
'n keer;
Kerkje van Oterdom stait ter nait
meer..

In Eemserbocht bennen vrougertied
schepen
wel ais in störm en in noodweer vergoan.
Kerkvolk van Oterdom was den aan't slepen,
hoalde der 't aanspoulde jutgoud van-
doan.

Tied dij veraandert, 't neemt aalmoal
n keer;
Kerkje van Oterdum stait ter nait
meer...

Doar bie Delfsiel mos 'n Eemshoaven
komen;
't wer komplex mit 'n bult industrie.
't Laanschap wer aans, bleven zuver
gain bomen.
Dörpkes verdwenen.... en mensen der
bie.

Tied dij veraandert, 't neemt aalmoal
'n keer;
Kerkje van Oterdum stait ter nait
meer...

Zo kwammen buldozers, bag-
gelmesienen,
want veur het nije mos 't olle kepot
Kerkje van Oterdom mos ook verdwie-
nen;
Diek wer verlegd, wat in weeg ston, mos
vot.

Tied dij veraandert, 't neemt aalmoar
'n keer;
Kerkje van Oterdom stait ter nait
meer....

                                                 Korn. Mulder

 

 S.E.G. Kerkje van Oterdum - Het dorpje

 

Kerkje van Oterdom

al wied van verren....
dat is hom!
kerkje van
Oterdom,

knuterg kerkje,
aan hail omgeven
hest doe
bliedschop geven,

widde wachter
aan swaart woater,
wel docht
aan dien löt van loater?

Kerkje van Oterdom
mos
om,
….woarom?

Har zien Woord
nait méer te zeggen,
was zien löt
nait te verleggen?

Was t weer, Grunnen,
as altied?
of....n offer veur n wied
van nijs begunnen?

 

Het dorpje

Wanneer ik sta op de hoge,groene dijk,
dan zie ik de verte de oude toren
van 't witte kerkje, dan voel ik me rijk,
want 'k zie het dorpje waar ik ben geboren.

Als ik zo staar zie ik steeds meer en meer
het wijde land,de plaatsen waar ik speelde....,
de beelden gaan en komen,telkens weer,
ik ben weer thuis,waar 'k leed en liefde deelde.

'k Beleef dan weer de zorgeloze jeugd,
vol van geluk, van liefde en veel vrinden,
van toekomstplannen en van levensvreugd
en idealen, die ik dacht te vinden.....

Mijn dorpje,woonstee in vervlogen tijd,
vol van zovele goede,lieve dingen,
het is voorbij, 't is ras verleden tijd,
er zijn alleen nog wat herinneringen....

Doch ben ik ver, er is nog steeds een band,
gij blijft voor mij een plekje groot in waarde,
al toef ik ook in 't allerschoonste land,
mijn Dorpje blijft mij 't liefste plekje op aarde...

                                                                        S.E.G.

J.L.M.Toxopeus Pott - DE DORPSKERK


DE DORPSKERK

Kerkje,in de oude tijd verrezen
Door 't voorgeslacht met vrome hand
…..
De sloper komt je straks verdelgen.
De tijdstroom houd je niet in stand.

Trouwe wachter in ons dorpje.
Die menigmaal een toevlucht bood.
Je gaat mét Oterdum ten onder.
Je blijft het trouw tot in de dood.

Geen psalmen zullen hier meer klin-
ken.
Geen woorden in de naam van God.
Je klok zal 't kerkvolk niet meer roe-
pen.
En niet begeleiden der doden lot.

Dat, wat de vadren hier eens bouw-
den.
En storm en krijgsgeweld doorstond.
Valt aan deez' harde tijd ten offer.
Slaand'in ons hart een diepe wond.

J.L.M.Toxopeus Pott  (1991)